5 jaar Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg

Meer aandacht voor zachte infrastructuur

Essay in de reeks 'Vijf jaar innovatie in wonen en zorg' - juli 2007

Download essay in pdf-formaat (pdf, 33 kb)

Anton Westerlaken, lid van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) en voorzitter van de Raad van Bestuur van ’s Heeren Loo.

Verwevenheid harde en zachte infrastructuur
Een groeiend aantal zorgorganisaties ondersteunt behalve op buitenlocaties ook ontmoetingen in de wijk. Die ontwikkeling vloeit voort uit de mens- en maatschappijvisie dat ieder mens gelijkwaardig recht heeft op aandacht en ondersteuning. Huisvesting in de wijk wordt vaak gezien als middel om brede sociale contacten mogelijk te maken. Wonen op zichzelf is echter niet voldoende om de gedachte achter integratie te laten slagen. We zijn geneigd vooral stil te staan bij de bouwwerken op zich, ofwel de 'harde infrastructuur'. Om integratie te laten slagen, moet echter minstens zoveel aandacht zijn voor de 'zachte infrastructuur', de relatie met de gemeenschap.

Nieuwe fase
Het debat over de wijze waarop de overheid haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de kwetsbaren in de samenleving waarmaakt, is actueel. Waar ligt de verantwoordelijkheid voor mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben: bij het individu zelf, bij maatschappelijke (levensbeschouwelijke) organisaties of bij de overheid? In de loop van de tijd is een gedeelde verantwoordelijkheid ontstaan. De samenleving, via de overheid in wetgeving en financiering, ziet een duidelijke taak in het ondersteunen van kwetsbare mensen, terwijl de praktijk van de zorg en dienstverlening wordt gerealiseerd door private organisaties. Met de komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is een nieuwe fase aangebroken in die verantwoordelijkheidsverdeling. In deze wet krijgt de lokale overheid de verantwoordelijkheid van een regisseur en wordt een groter beroep gedaan op het vermogen van mensen met een beperking om zaken zelf te regelen. Meer verantwoordelijkheid dus voor lokale gemeenschappen én meer verantwoordelijkheid voor het individu.

Duidelijk is dat inzichten veranderen. Dit leidt tot aanpassing van beleid wat zich vertaalt in nieuwe vragen en mogelijkheden. Vandaar dat in de gehandicaptensector ook wel eens wordt verzucht dat een beleid soms wel acht keer wordt gewijzigd voordat een gebouw er staat. Deze kennis en ervaring vragen om grote zorgvuldigheid bij het realiseren van infrastructuur, zeker waar het gaat om mensen met een beperking. Voor je het weet, heb je via harde infrastructuur mogelijkheden, maar vooral ook onmogelijkheden voor mensen vastgelegd. Bij de te maken bouwkeuzes spelen naar mijn mening twee zaken een belangrijke rol.

Gebouwen met een ziel
Allereerst is de inschatting onjuist dat de plek waar je woont doorslaggevend is voor het realiseren van sociale integratie. Het wonen in de wijk is een ideaal dat ontleend is aan een situatie van jaren geleden, toen wijken en straten nog gemeenschappen waren. In mijn ogen is dit een nostalgisch beeld omdat dit type gemeenschappen, zeker in de grotere dorpen en steden, nauwelijks meer voorkomt. Kijk maar naar de sociaal-economische ontwikkeling dat een gezin met één kostwinner een zeldzaamheid is. Hierdoor krijgen woonwijken een totaal ander karakter. De nuchtere constatering is dat 's ochtends veel mensen vertrekken naar hun werk. 's Avonds komen zij weer thuis om dan vooral bezig te zijn met activiteiten voor zichzelf. Er wordt betrekkelijk weinig energie gestoken in het realiseren van een kleinschalige gemeenschap in de wijk of straat.

Een treffend voorbeeld is de stad Rotterdam, waar het gemeentebestuur de afgelopen jaren gericht beleid heeft ontwikkeld om straten juist wel weer tot samenhang te brengen. Dit vanuit de gedachte: 'mensen maken de stad'; een cruciale ontwikkeling om de mogelijkheid tot sociale integratie van kwetsbare mensen in een wijk enige kans van slagen te geven. De harde, of gebouwde, infrastructuur staat namelijk niet garant voor het brengen of borgen van sociale integratie. Integendeel, juist door de activiteiten van mensen die gebruikmaken van de infrastructuur krijgen gebouwen een 'ziel'. Mensen hebben mensen nodig om mens te worden en te blijven. In de visie van zorggroep 's Heeren Loo is dit 'ontmoeting'. De ontmoeting als existentiële voorwaarde voor mensen, met of zonder verstandelijke beperking. Dit heeft bij ’s Heeren Loo geleid tot de beleidsmatige keuze dat wonen in de wijk niet het allesomvattende antwoord is om extra kansen te bieden voor deze doelgroep. De plek waar je woont of ondersteuning krijgt, is natuurlijk van belang, maar niet doorslaggevend. Niet de harde, maar de zachte infrastructuur is allesbepalend.

Nieuwe eisen
Belangrijk is dat er activiteiten worden georganiseerd en dat er ruimte is om mee te doen. Sociale integratie vindt plaats door samen te werken, vrije tijd met elkaar door te brengen en deel te nemen aan sportverenigingen en activiteiten van de lokale (geloofs)gemeenschap. Een primaire focus op de wensen en vragen van het individu vraagt vooral ook om het kijken naar de wensen en mogelijkheden van het cliëntsysteem. Door betere ondersteuning, wordt de kans op sociale integratie groter. Het beleid moet zo ingericht zijn dat zo goed mogelijk, en vooral ook zo vroeg mogelijk, in de thuissituatie ondersteuning kan worden gerealiseerd. Deze benadering stelt niet alleen nieuwe eisen aan bouwkundige voorzieningen (woningen, gemeenschapsvoorzieningen, toegankelijkheid van infrastructuur) maar ook aan de professionals die de ondersteuning realiseren. Opnieuw komen hier structuur en cultuur bij elkaar.

Betekenis voor het beleid
Voor zorgorganisaties kan dit een meersporenbeleid betekenen. Zij willen zo gericht mogelijk aansluiten op de vragen en wensen vanuit het cliëntsysteem. Hoe kunnen zij met kennis en inzichten de kwaliteit van leven verbeteren en borgen? Bovendien dragen zij zorg voor een groot aantal cliënten dat al een aantal jaren bij hen woont. Zij zijn komen wonen in grote en mooie intramurale voorzieningen en willen daar ook graag blijven wonen. En als ze deze keuze zelf niet kunnen maken, melden hun vertegenwoordigers dat (veel) veranderingen niet wenselijk zijn. En zij staan daar niet alleen in, gezien de commotie die ontstond toen een zorgorganisatie in het oosten van het land tot de conclusie kwam dat het wonen in de wijk niet of onvoldoende gelukt was. Zorgorganisaties kiezen doorgaans niet voor een eenzijdige oriëntatie (op wijk of bos), maar voor het ontwikkelen van de grote locaties tot nieuwe woon- en leefgemeenschappen. Dit wordt omgekeerde integratie genoemd. Hierbij worden zowel eisen gesteld aan de inrichting van een terrein, het type en de kwaliteit van woningen en gebouwen, als ook aan de toekomstige bewoners van deze wijken. Zorgorganisaties willen graag bijzondere woonwijken realiseren en dat betekent ook het stellen van bijzondere eisen, zoals het maken van inhoudelijke afspraken over gedrag en betrokkenheid. Dit zal niet altijd even gemakkelijk zijn, maar resultaten op kleinere schaal laten zien dat het wel kan. Een goed voorbeeld van samenhang in het leven tussen mensen met en zonder een beperking is dat in een straat met ’nieuwe’ bewoners vrijwilligers uit de gezinnen actief zijn in de zorg en dienstverlening.

Zelf kiezen
Dat brengt mij bij de tweede kanttekening. Het wens- en ideaalbeeld van onder meer samenhang, integratie en begrip gaat in veel gevallen uit van de keuzemogelijkheden die mensen hebben. Die worden als wenselijke idealen aan anderen gespiegeld en soms opgelegd. Met andere woorden: het ideaal van sociale integratie van mensen met een verstandelijke beperking wordt afgemeten aan de vraag of die groep voldoende contacten heeft met andere groepen in de samenleving. Bijzonder daarbij is dat wij deze norm vooral hanteren bij mensen met een verstandelijke beperking of voor mensen die horen bij een minderheidsgroep. Het jezelf organiseren in een serviceorganisatie als de Lions of de Rotary getuigt van maatschappelijk succes, terwijl de keuze van mensen met een verstandelijke beperking om samen op een terrein te blijven wonen, het voorbeeld zou zijn van maatschappelijk ongewenst gedrag. Nog los van het verschil in omgangsvormen in dit voorbeeld is het vreemd dat het één als sociaal wenselijk en het ander als sociaal onwenselijk wordt gedefinieerd.
Begrijp me goed, ik ben een voorstander van vermaatschappelijking, maar dan wel met ruimte voor mensen met een verstandelijke beperking om (zelf) te kunnen kiezen. Het kan niet zo zijn dat wij voor de ene groep een maatstaf hanteren die voor de andere groep uitwerkt als een opgelegde conditie. Assimilatie is een term die dan beter weergeeft wat we realiseren.

Sociale integratie opnieuw doordenken
De uitdaging is dan ook om het concept van sociale integratie juist voor kwetsbare mensen opnieuw te doordenken. Niet over hen, maar met hen. Inclusief de consequenties die dit heeft voor de verantwoordelijkheidsverdeling. Het blijft in mijn ogen namelijk altijd een gezamenlijke verantwoordelijkheid om op dit punt beter te presteren. Deze overwegingen en conclusies hebben fundamentele gevolgen voor de infrastructuur. Die moet dienstbaar zijn aan de zorginhoudelijke en maatschappelijke opvattingen. Natuurlijk levensloopbestendig, maar vooral ondersteunend en met faciliteiten om vanuit het gebouw verbindingen met de samenleving te hebben of te kunnen maken. Of andersom, om vanuit die samenleving de kans te hebben om te kunnen ontmoeten. Bouw is dan geen bouw op zich, met als enige doel iets moois neer te zetten. Al levert een mooi gebouw op zich een bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving (loop eens door Barcelona en geniet van de duurzame kwaliteit van het werk van Gaudi). Belangrijker is dat er gebouwd wordt om kwetsbare mensen nieuwe kansen te bieden. Dat kan betekenen dat her en der plannen moeten worden aangepast, maar dat lijkt me een minimale bijdrage aan het verbeteren van kansen op integratie voor alle mensen in de samenleving.


zoeken in 118 websites